Programmatoelichting

VU-Kamerorkest – maart 2024

Dirigent: Jasper de Waal
Solisten: Joe Puglia [viool] & Sebastiaan van Halsema [cello]

Johannes Brahms (1833-1897)
Dubbelconcert voor viool en cello

Frei aber einsam. Dit was het persoonlijke motto van de violist Joseph Joachim, met wie Brahms bevriend was. Brahms schreef ooit speciaal voor hem een vioolsonate met het thema F-A-E. Na een periode waarin hun vriendschap bekoeld was, schreef Brahms als gebaar van verzoening een stuk waarin opnieuw deze noten als motief gebruikt worden (A-E-F): het dubbelconcert voor viool en cello. 

Vrijheid en eenzaamheid zijn beide meteen aan het begin van het stuk goed te horen. Het hoofdthema, gespeeld door het hele orkest, klinkt edel, vrij van angst voor het lot. 

De solo-cello die vervolgens inzet, komt echter al snel eenzaam tot stilstand, tragisch strandend in datzelfde lot…. Gelukkig is het tweede thema, gespeeld door de houtblazers en daarna overgenomen door de solo-viool, lieflijk en troostend. Het blijft een romantisch stuk natuurlijk. 

Het motto Frei aber einsam had ook wel voor Brahms zelf kunnen gelden, die ervoor koos ongebonden te blijven ondanks zijn grote liefde voor Clara Schumann. 

Maar Brahms’ leven is ook en vooral een verhaal van vriendschap. 

Brahms groeide op in de sloppenwijken van Hamburg, als zoon van een cafémuzikant en een kleermaakster. Zijn ouders waren zich bewust van zijn talent, en hij kreeg goed les in piano en cello. Op zijn 13e speelde hij, om zijn ouders te steunen in hun voortdurende strijd tegen armoede, populaire muziek in kroegen en bordelen. Intussen las hij poëzie van de grote romantische dichters, om te ontsnappen aan het werk dat hem tegenstond. Rond zijn 18e schreef hij de eerste werken voor piano, maar zijn carrière als componist begon pas toen hij rond zijn 20e vriendschap sloot met het beroemde kunstenaarsechtpaar Robert en Clara Schumann. Dezelfde Joseph Joachim had hem met hen in contact gebracht. Robert en Clara waren diep onder de indruk van hem en sloten hem in hun hart. Robert werd de mentor van de jonge componist. Hij zorgde dat Brahms met de juiste mensen in contact kwam, en Clara als beroemd pianiste bracht zijn werken in première. 

Ondanks Brahms grote liefde voor Clara, bleef hij zijn vriendschap met Robert trouw. Toen deze geestesziek werd en in een instelling terecht kwam, bezocht Brahms hem trouw, en stond Clara bij. Na de dood van Robert koos Brahms om de een of andere reden ervoor om zich niet te binden, maar zich te wijden aan het kunstenaarschap, dat volgens hem onverenigbaar was met een huwelijk. Ook zij stortte zich weer op haar succesvolle kunstenaarscarrière. Ze bleven echter hun leven lang zeer hechte vrienden. 

Een dergelijke sterke, rustige genegenheid horen we in het tweede deel goed terug, bijvoorbeeld in het duet tussen viool en cello waarmee het deel begint.  

Brahms werd een centrale figuur in het Duitse muziekleven, en zijn carrière bracht hem uiteindelijk in Wenen. In 1875 zat hij met tegenzin in de jury van een compositiewedstrijd voor een Oostenrijkse Staatsbeurs, bedoeld voor getalenteerde componisten in nood binnen het Habsburgse Rijk. Het was de jonge Antonín Dvořák, die 15 stukken inzond, waaronder twee symfonieën, verschillende ouvertures en een liederencyclus, die de meeste indruk maakte op Brahms. Brahms werd Dvořáks mentor, zoals Schumann voor hem was geweest. Hij gaf advies over diens composities, moedigde hem aan zijn eigen stijl te ontwikkelen, regelde uitvoeringen en introduceerde hem bij andere belangrijke muzikale figuren. De relatie tussen Brahms en Dvořák bleef niet beperkt tot mentorschap, de twee deelden ook een hechte persoonlijke vriendschap. Ze reisden samen door Europa en voerden hun werk voor elkaar uit. Brahms bood Dvořák zelfs zijn hele nalatenschap aan na zijn dood. 

Het dubbelconcert voor viool en cello was Brahms’ laatste werk voor orkest. Hij greep hiermee terug op een traditie van concerten voor meerdere solo-instrumenten in de tijd van Bach en Vivaldi. Hoewel  deze dubbel- of tripelconcerten ook nog in het oeuvre van klassieke componisten als Beethoven en Mozart voorkomen, werden in de romantiek dergelijke concerten nauwelijks nog geschreven. 

Het laatste deel van het dubbelconcert (vivace non troppo) is een rondo, waarin één thema steeds weer terugkomt. In dit deel heeft de muziek regelmatig iets oppervlakkig, lichtzinnig, schalks – en het is dan niet moeilijk om de jonge Brahms in de kroeg achter de piano te zien zitten. 

Maar dat wordt steeds afgewisseld met een breeduit euforische stemming, waarin we het ‘edele’ karakter van het eerste deel weer horen.  

Wat is dit dubbelconcert anders dan het uitvoeren van vriendschap? Viool en cello als twee vrienden, spelend, vrij, en samen. 

Joost Tennekes

-pauze-

Antonín Dvořák (1841-1904)
Symfonie nr. 8

Antonín Dvořák (1841-1904) begon zijn muzikale carrière als altviolist in het Boheemse Voorlopige Theater in Praag, de voorloper van het op dat moment in aanbouw verkerende Nationale Theater. Ondanks de provisorische naam van het theater was de artistieke kwaliteit hoog: Dvořák speelde er onder dirigent en huiscomponist Smetana en zijn grote idool Wagner dirigeerde er zijn eigen werk.

Omdat het spelen in het orkest niet genoeg opleverde om in zijn levensonderhoud te voorzien, gaf Dvořák ook pianolessen. Toch zegde hij zijn vaste baan op 30-jarige leeftijd op om tijd te maken voor het componeren. In de eerste jaren bouwde hij enige bekendheid op als componist in de regio Praag, maar daarbuiten bleef hij vrijwel onbekend.

Gelukkig was daar dus halverwege de jaren 70 van de 19e eeuw de Oostenrijkse Staatbeurs. Deze werd hem liefst drie keer werd toegekend, in de hoop hem de financiële ruimte te geven om zijn artistieke talent te ontplooien. Volgens een van de juryrapporten beschikte de componist niet eens over een piano.

Minstens zo belangrijk als de geldprijs, was dat jurylid Johannes Brahms diep onder de indruk was van Dvořáks kwaliteiten. Hij beval hem aan bij zijn uitgever Simrock. Denkend aan het succes van Brahms’ Hongaarse Dansen, verzocht Simrock Dvořák de Slavische Dansen voor orkest te schrijven. Dit werk werd vond meteen gretig aftrek en vormde de start van een vruchtbare samenwerking tussen componist en uitgever. 

De achtste symfonie die wij hier vandaag spelen zorgde voor een onderbreking in deze samenwerking. Toen Dvořáks deze compositie in 1889 aanbood, wilde Simrock de componist slecht een fractie aanbieden van het bedrag dat hij voor de zevende symfonie had betaald. De uitgever had op dat moment geen behoefte aan het vervaardigen van duur symfonisch speelmateriaal. Dvořák zag dit als een enorme schoffering. Aangezien hij ondertussen behoorlijke populariteit in Engeland genoot, kreeg hij het werk uitgegeven bij de Londense uitgever Novello. Dit heeft de symfonie soms de bijnaam ‘de Engelse’ opgeleverd. Dat is een in muzikaal opzicht onzinnige titel, want de stiff upperlip is in geen velden of wegen te bekennen.

Hoewel de achtste symfonie in G groot staat, opent het werk met een melancholische melodie in mineur. Het voorgeschreven allegro con brio (levendig) is pas te horen wanneer de fluit met een vogelachtige roep het majeur introduceert. Het hele eerste deel blijft Dvořák spelen met de contrasten tussen melancholisch en levendig, donder en licht, majeur en mineur. De levendigheid is uiteindelijk de duidelijke winnaar: de afsluitende passage is stralend en triomfantelijk.

In het adagio is te horen dat Dvořák naast een symfonische meester ook een groot operacomponist was. Het deel begint beeldend, alsof de natuur ons het bos in roept (ook hier zijn vogelachtige uitroepen in de blazers te horen), maar Dvořák trakteert ons ook op twee theatrale uitbarstingen die geïnspireerd zouden kunnen zijn door opera’s van Wagner. 

In het derde deel allegretto grazioso wordt een warme, volksachtige wals opgevolgd door een trio waarin een lange melodie door een verrassend ritme wordt begeleid.  Na een herneming van de wals volgt een verrassend snel en kort coda.

Het afsluitende allegro, ma non troppo begint met een fanfare die aan de Tsjechische dirigent Kubelík ooit de uitspraak ontlokte ‘in Bohemen roepen de trompetten nooit op tot oorlog – ze roepen altijd op om te dansen!’ Er zijn enkele verwijzingen naar het eerste deel, met name in het thematische materiaal en de melancholische tussenwerpingen. Toch wordt het nooit een echt spel tussen donker en licht: het feest staat centraal. 

Bram Kortekaas