Programmatoelichting

VU-Kamerorkest – april 2023

Dirigent: Jasper de Waal

Louise Farrenc (1804-1875)
Symfonie nr. 2 in D, opus 35 (1845)

  1. Andante – Allegro
  2. Andante
  3. Scherzo. Vivace
  4. Andante – Allegro

“Zou er een jonge componist zijn die mij zulke variaties voorspeelde, dan zou ik hem zeer prijzen voor zijn uitzonderlijke talent en goede scholing. Toen leerde ik de identiteit van de schrijver – of in dit geval schrijfster – kennen: de vrouw van een bekende Parijse muziekuitgever. En ik werd bedroefd dat ze waarschijnlijk nooit zou horen van deze bemoedigende zinnen.” Aldus componist Robert Schumann bij zijn kennismaking met de muziek van Louise Farrenc.

Het citaat van Schumann is in meerdere opzichten veelzeggend voor de muziekcultuur waarin Farrenc opgroeide. In de eerste decennia van de negentiende eeuw bevond zich het Parijse muzikale hart in de operatheaters of in de aristocratische salons. In de salons beperkten de smaken zich tot oppervlakkige romances en dansmuziek, zo werd door Parijse critici beweerd. ‘Une génération morte pour la musique’. Om het tij te keren werden in de meer vooruitstrevende salons symfonieën en kamermuziek van Haydn, Mozart en Beethoven van over de grens gehaald, en met name in de Société des concerts du conservatoire klonk in de jaren ’30 en ’40 bijna uitsluitend Beethoven.

Louise Farrenc (portret)
Olieverf, Luigi Rubio (1835)

Jeanne-Louise Dumont kwam uit een kunstenaarsgezin met generaties beeldhouwers en schilders die verbonden zijn geweest met het hof sinds koning Louis XIV. De artistieke drang bij Louise lag echter meer in de muziek. Zij had privéles van vooraanstaande pianopedagogen zoals Reicha, Moscheles en Hummel. De loop van haar studies onderbrak zij enige jaren door haar huwelijk met Aristide Farrenc en de geboorte van hun kinderen, maar zette zij onmiddellijk voort zodra dat weer mogelijk was. Aristide had in die jaren zijn ambities verwezenlijkt om een muziekuitgeverij op te starten en zijn vrouw hielp hem daarbij. Naast een Franse versie van de opera Fidelio en arrangementen van Hummel, bevatten de eerste uitgaven ook pianowerken van Louise Farrenc.

In 1834 schreef zij haar eerste orkestwerken: twee ouvertures. Later zouden nog drie symfonieën en een onvoltooid pianoconcert volgen. De Tweede symfonie werd in 1845 uitgevoerd op het Parijse conservatorium, waar Farrenc kort daarvoor was aangesteld als pianodocent. Een unicum, als eerste vrouw in de geschiedenis van dit befaamde instituut, en maar liefst dertig jaar lang deed zij dit met grote erkenning. Wat betreft de uitvoering van haar composities had zij de tijdgeest niet mee, waarin vrouwelijke componisten tegen een achterstand aankeken en waarin bovendien de eeuwige vergelijking met Beethoven een verlammend effect had. De Tweede symfonie mocht evenwel nog op een succesvol tweede concert rekenen in Brussel, daarna duurde het helaas anderhalve eeuw voor haar orkestwerken weer klonken en voor het eerst werden uitgegeven. Nota bene voor een componiste die getrouwd was met een muziekuitgever.

Frans Boendermaker

(pauze)

Maurice Ravel (1875-1937)
Pavane pour une infante défunte (1910, versie orkest)

Pavane pour une infante défunte (Pavane voor een overleden prinses) is de compositie waarmee Maurice Ravel in brede kring zijn naam vestigde als een aanstormend Frans componeertalent. De titel van het werk is een symbolistische fantasie die de verbeelding van de luisteraar verder moet prikkelen. Hoewel de pavane heeft bestaan als een hofdans, refereert de titel niet aan een specifieke prinses of historische gebeurtenis. Ravel zelf hoopte dat de compositie een beeld op zou roepen van ‘het soort pavane dat een kleine prinses in vervlogen tijden gedanst zou kunnen hebben aan het Spaanse hof’.

Ravel schreef de compositie in 1899 oorspronkelijk voor piano solo. Hij was op dat moment student op het conservatorium. De Pavane werd goed ontvangen en kwam terecht op de lessenaar van menig (amateur)pianist. De uitvoeringen waren niet altijd naar zijn zin. Volgens de overlevering beet hij een pianist na een uitvoering toe: ‘als je dit nog eens speelt, denk er dan aan dat ik een pavane voor een dode prinses heb geschreven, en geen dode pavane voor een prinses’.

Ravel ontwikkelde door de jaren heen een afkeer voor deze compositie, omdat de immense populariteit van het werk zijn andere composities overschaduwde. Desondanks maakte hij in 1910 een prachtige versie voor symfonieorkest. Alles heeft een gouden randje in deze orkestratie: de hoorn die de prachtige openingsmelodie speelt, de harp die het gevoel van een fantastische voorstelling versterkt, en de warme, nostalgische harmonieën in de strijkers.

Bram Kortekaas

Camille Saint-Saëns (1835-1921)
Symfonie nr. 2 in a, opus 55 (1859)

  1. Allegro marcato – Allegro appassionato
  2. Adagio
  3. Scherzo. Presto
  4. Prestissimo

Je bent in goed gezelschap als je de muziek van Saint-Saëns waardeloos vindt. Camille Saint-Saëns was decennialang een vooraanstaand figuur in de Franse muziekscene en had internationaal veel succes, maar tegen het eind van zijn leven vonden velen zijn muziek achterhaald. Ravel schreef over hem: “Als hij tijdens de oorlog granaathulzen had gemaakt, was het misschien beter geweest voor de muziek.”

Ook zijn Tweede symfonie, die hij als 24-jarige in drie zomermaanden schreef, kan niet op veel lof van het nageslacht rekenen. Nogal academisch. Droog en technisch. Koud. Met deze woorden wordt het stuk weggezet. En dat slaat dan vooral op het begin van het eerste deel (Allegro marcato). Het stuk begint met een steeds herhaalde gebroken drieklank.

Fragment uit partituur Saint-Saens' Tweede symfonie, deel 1.

Inderdaad, je kunt daar een saaie étude in horen. Maar dan moet je wel totaal van elke sensitiviteit, elk gevoel voor tragedie, elke empathie voor de menselijke conditie, en zeker van elke romantiek gespeend zijn. Wat je hoort is dwingend, meedogenloos, onafwendbaar. Alsof je boven een onpeilbare afgrond gehouden wordt door iets of iemand die alleen nog niet heeft beslist wanneer hij je zal loslaten.

Saint-Saëns wordt gezien als een componist die midden 19e eeuw de Duitse romantiek in Frankrijk heeft geïntroduceerd. Romantiek wordt in het dagelijks spraakgebruik geassocieerd met lievigheid, terwijl in de romantiek als kunststroming juist het duistere vaak het thema is. Het angstaanjagende, invoelbare noodlot van een individu. Deze romantiek kun je horen in de Danse macabre, misschien wel het beroemdste stuk van Saint-Saëns (en, voor de liefhebber, de muziek die van 1978 tot 2022 in het spookslot van de Efteling klonk). Het is de dans van de geraamten, van rijk en arm, jong en oud, goed en slecht, die om middernacht uit hun graven komen en tot de ochtendgloren dansen op de ontstemde viool van Magere Hein…

Dat is ook het soort romantiek van het eerste deel van deze symfonie. Na de introductie volgen solo’s van de eerste viool en houtblazers, en… je wordt losgelaten. De rest van het deel is één onstuitbare val in de vorm van een fuga. Met omlaaggaande motieven tuimel je naar beneden, de muziek raast door, niets stopt je vaart. En als op het eind de melodie voor het laatst omhooggaat, dan ben je helemaal beneden aangekomen. Definitief.

Het tweede deel (Adagio) volgt met een totaal andere sfeer. Alsof zich even een liefderijk tafereel voor je ogen opent, intiem, met een troostrijke solo van de althobo. Maar slechts even, dan gaat het luikje weer dicht, en daar gaan we weer.  In het derde deel (Scherzo) worden we voortgestuwd, en lijkt het drama opnieuw te beginnen – om toch te veranderen in een elegant dansje, waarvan de melodie op het eind versterft.

Het vierde deel (Prestissimo) is wel vergeleken met de Saltarello van de Italiaanse symfonie van Mendelssohn. Een snelle, woeste dans, waarin je wordt meegetrokken. Ook hier is het spannend: waar eindigt deze dans? Hopelijk ergens prettigs… Of is het toch dansen tot de dood erop volgt, een danse macabre? Een geruststellend strijkje laat je tijdelijk op adem komen – en dan gaat de dans wervelend verder, ten laatste toch de blauwe hemel in en niet naar een duister kerkhof. Oef.

Joost Tennekes